Dit blog...

Welkom op de website van Dini Commandeur. Als columniste heeft Dini een flink aantal columns voor verschillende bladen geschreven. Daarnaast schrijft Dini af en toe korte verhalen. Deze columns en verhalen zijn op deze website beschikbaar voor iedereen. Periodiek worden hier ook de nieuwste columns en verhalen gepubliceerd.

Archieven

01 Jan - 31 Dec 2023
01 Jan - 31 Dec 2022
01 Jan - 31 Dec 2021
01 Jan - 31 Dec 2020
01 Jan - 31 Dec 2019
01 Jan - 31 Dec 2018
01 Jan - 31 Dec 2017
01 Jan - 31 Dec 2016
01 Jan - 31 Dec 2015
01 Jan - 31 Dec 2014
01 Jan - 31 Dec 2013
01 Jan - 31 Dec 2012
01 Jan - 31 Dec 2011
01 Jan - 31 Dec 2010
01 Jan - 31 Dec 2009
01 Jan - 31 Dec 2008
01 Jan - 31 Dec 2007
01 Jan - 31 Dec 2006
01 Jan - 31 Dec 2005
01 Jan - 31 Dec 2004
01 Jan - 31 Dec 2003
01 Jan - 31 Dec 2002
01 Jan - 31 Dec 2001
01 Jan - 31 Dec 2000
01 Jan - 31 Dec 1999
01 Jan - 31 Dec 1998
01 Jan - 31 Dec 1997
01 Jan - 31 Dec 1996
01 Jan - 31 Dec 1995
01 Jan - 31 Dec 1994
01 Jan - 31 Dec 1993
01 Jan - 31 Dec 1991
01 Jan - 31 Dec 1990
01 Jan - 31 Dec 20
01 Jan - 31 Dec 08
01 Jan - 31 Dec 00

E-mail

Mail

Links

dini's site in english
dini's site in dutch
Veel meer columns
en nog meer columns
Leeskring
B9-Literatuur
Schrijverspunt

Zoek!

Overig

Powered by Pivot - 1.40.7: 'Dreadwind' 
XML: RSS Feed 

« Collecteren | Home | Remember: one, two, t… »

Tot alles is gezegd

Dinsdag 09 November 2010 Een herinnering: het is zondag, ik ben drie jaar en sta op een stoel voor het raam met een telraam in mijn hand. (Voor degenen die niet weten wat een telraam is: een hulpmiddel dat vroeger bij het rekenen werd gebruikt. Het had kraaltjes die om stangetjes heen zaten en die stangetjes zaten vast in een houten frame.) Ik sta op de uitkijk. Ik wacht op mijn oudste zus, die elk moment kan thuiskomen. Ze is met een vriendinnetje naar de zondagschool geweest. Daar komt ze aan. Ik tik op het raam, opgetogen spring ik op en neer, daar is ze, kijk mama, daar is ze. Ik mag van mijn moeder haar tegemoet lopen. Met het telraampje in mijn hand ren ik blij naar haar toe. Dan struikel ik, ik val, het telraam gaat kapot en ik voel hoe een van de stangetjes zich door mijn wang boort. Ik gil, ik krijs, niet van de pijn in mijn wang, die voel ik nauwelijks. Maar mijn knieën zijn ontveld, en dat doet zeer. Mijn zus hijst me overeind. “O kijk toch,” fluistert ze geschrokken. Voorzichtig haalt ze het stangetje uit mijn wang, en niet lang daarna zit ik met mijn moeder in de spreekkamer van een vreemde dokter. Hij naait de wond in mijn wang weer dicht, nóg zie ik de naald en het zwarte garen voor me. Hij heeft het goed gedaan, het kleine litteken is nauwelijks te zien. “A scar of love” zei een Amerikaanse vriendin aan wie het verhaal ooit vertelde.

Nog een herinnering, of is dit een droom geweest, is dit wel echt gebeurd? Ik ben een jaar of acht, negen, en ik mag met mijn zus mee naar een vriendin van haar. De vriendin woont in een flatgebouw, ik geloof op de hoogste verdieping. Er is geen lift. De treden van de trappen zijn open, je kijkt zo naar beneden, wat best eng is. Als we later weer naar beneden gaan, krijg ik een acute aanval van hoogtevrees. “Kom, ik draag je wel,” zegt mijn zus. Ik wil dat eigenlijk niet, ik ben een grote meid, er is een leuning, er kan niks gebeuren, maar ze staat er op, ze wil me dragen. En dicht tegen haar aan, mijn benen om haar heupen, mijn armen om haar heen geklemd kom ik dus beneden. Tree voor tree gedragen door mijn oudste zuster. Nog herinner ik me het veilige gevoel terwijl ik niet eens meer zeker weet of het een echte herinnering of een droom is geweest.

Een andere herinnering: ik ben tweeënvijftig en ik wandel met mijn zus door de wijk waar zij en haar man wonen. Mijn zus praat over het boek dat ze net samen met de leden van haar leesclubje heeft gelezen. Een boek van een bekende Nederlandse schrijver. Ze is er niet zo van onder de indruk. En waarom toch altijd die seks in de literatuur? “Misschien vanwege de verkoopcijfers,” zeg ik. Ze moppert daarover, vindt dat raar. Ze vertelt dat de hoofdpersoon in het boek het mannelijke geslachtdeel vergelijkt met een vis. “Ze beschrijft dat het voelt als een vis,” legt ze uit. “Een vis?” “Ja, als een makreel.” “Het mannelijk geslachtsdeel voelt aan als een makreel?” vraag ik voor de zekerheid. “Stond dat in dat boek?” “Ja, als ik het me goed herinner was het een makreel,” zegt ze. En dan krijg ik de slappe lach, goddank, krijg ik de slappe lach. Want het is beter om even gierend van het lachen dan snikkend van verdriet achter haar rolstoel te lopen.

Het is ruim vijf jaar geleden, maar ik weet nog dat ook zij toen moest lachen. We schaterden het zelfs uit, en dat deed ons goed. De zwarte wolk die ons tijdens onze wandeling constant had vergezeld was even weg, net als de steen in mijn maag en de beklemming op mijn borst. En dat door de vergelijking van een makreel met het mannelijk geslachtsdeel. Ik was de schrijver van dat boek dankbaar. We wandelden door. De wielen van de rolstoel reden door goudgele bladeren, en mijn voeten lieten andere bladeren knisperen. Het rook zo heerlijk, zoals het alleen maar op een late herfstmiddag kan ruiken als de zon nog net niet is verdwenen. Het zou een van de laatste mooie herfstdagen van dat jaar zijn. En zo gingen we door de wijk, langs de vaart, langs de grasvelden, langs de bomen die bijna al hun bladeren hadden losgelaten. En mijn zus vertelde ondertussen over haar bezoek aan de dokter waar ze pas was geweest. Hij was niet tevreden geweest. Het zag er niet goed uit. Ze was heel erg ziek, mijn zus.

En zij zat in de rolstoel en praatte, en ik duwde de rolstoel en luisterde. Op die mooie dag, nu ruim vijf jaar geleden. En déze maand is het vijf jaar geleden dat ze overleed. Iemand zei toen tegen me dat verdriet ooit slijt, maar dat het gemis niet minder zal worden. Hij kreeg gelijk. Het gemis is niet minder geworden. En sommige herinneringen zijn weer opgedoken. Zoals de val met het telraam. En het bezoek aan haar vriendin in de flat, al weet ik niet zeker of dat echt is gebeurd of een droom is geweest. De lachbui tijdens de laatste wandeling. Er is me nog iets bijgebleven van die wandeling op die herfstmiddag. Iets wat ze zei. “Je kunt nog zoveel mensen om je heen hebben als je ziek bent,” zei ze, “Je kunt nog zoveel steun krijgen, maar als het erop aan komt moet je het toch alleen zien te rooien.”. Ik wist niets te antwoorden, want hoe onaardig dat ook klonk voor allen die om haar heen stonden, ik wist precies wat ze bedoelde, en ik wist ook dat ze gelijk had.

Er was altijd zoveel te vertellen. Hadden we elkaar aan de telefoon, dan was het nooit een kort telefoontje. Kort en bondig iets vertellen was er nooit bij. Dat zat er niet in, dat was, en is een genenkwestie. Onze gesprekken waren eindeloos. Of het nu over het kopen van een nieuw dekbed ging of over de zin van het bestaan, we namen er de tijd voor. We kregen er vaak commentaar op. Maar wat ben ik blij dat we die tijd hebben genomen. Wat is tijd, achteraf bekeken? Wij, haar nabestaanden, leefden door, wij konden doorgaan met onze gesprekken, onze herinneringen, zij niet. En heeft zij alles wel gezegd, verteld wat ze kwijt wilde, is ze daar wel aan toegekomen, ondanks al haar verhalen? Ik weet het niet. Zelf heb ik nog wel kleinigheden die ik nog had willen zeggen, achteraf. Misschien zijn ze niet belangrijk, maar gewoon van “weet je nog van toen en toen, dat zat zó. Dat heb ik tóen nooit verteld, er later nooit meer aan gedacht, maar zo is het dus gegaan.” Het deed en doet er niet meer toe. Maar toch, we praatten zoveel, en ondanks dat is misschien nog niet eens alles gezegd. Heb ik haar bijvoorbeeld wel verteld van dat stukje dat mama had geschreven over haar geboorte? Ik weet het niet zeker meer, en het stukje is zoek. Ik kan het haar niet meer vragen, en ook niet of de herinnering in de flat van haar vriendin echt is gebeurd of een droom is geweest. Alleen het naar haar toe rennen met het telraam in mijn hand, dat is echt gebeurd, dat weet ik zeker. Het bewijs is te zien in mijn wang.

Het is nu vijf jaar geleden dat ze overleed, en ik zit te dagdromen over een wandeling met mijn zus op een mooie nazomerdag met zonneschijn en knisperende herfstbladeren. Net als toen krijgen we weer de slappe lach om een vreemd verzinsel van een schrijver. Literatuur is niet iets om de slappe lach van te krijgen, dat weten we, maar het doet ons zo goed. En daarna praten we, praten we, praten we. Tot alles is verteld, tot alles is gezegd.
 

Design and implementation by Focusys